Deze winter was het haventje van Oud-Beijerland, zoals vaak ‘s winters een dooie boel geweest. De sluisdeuren waren dikwijls dicht vanwege het hoge water en wanneer ze wel open waren, bood het Spui een wat nutteloze aanblik. Leeg, want onbevaren, wel stromend, maar ietwat plichtmatig. Ome Arie was, net als ik, deze winter ook minder op ons vaste bankje te vinden. En wanneer we elkaar troffen, rookten we vaak ook zonder veel te zeggen ons pijpje. Ook haast plichtmatig. Ik liet vaak verstek gaan om te genieten van mijn eerste kleinkind. Een duidelijk veel beter alternatief dan pijp te roken op een bankje aan de haven, hoe aangenaam het gezelschap van mijn boeren-vriend ook mocht zijn. Ome Arie, meervoudig opa, begreep dit volkomen. Maar nu de krokussen weer hun kop opstaken en de vogels weer aan het stoeien waren met hun nestmaterialen, had ik weer mijn scootertje van stal gehaald voor een ritje richting onze vaste stek aan het mooie haventje van ons dorp. In de beste stemming in maanden. Ik moest lachen om een dame, die probeerde een start te maken met haar fiets op de ‘vrouwenmanier’: al steppend vaart zien te maken en daarna snel het step-been op de andere trapper zien te krijgen zonder om te vallen. Door de tegenwind stepte ze zich een ongeluk, maar durfde niet aan fietsen te beginnen. Daarbij trok ze een benauwd gezicht, als van een hondje, dat moeilijk kon poepen. Of het haar uiteindelijk gelukt is weet ik niet, ik moest de hoek om. Ik vermoed dat ze uiteindelijk steppend haar bestemming bereikt heeft. Nagenietend bereikte ik mijn bankje van bestemming, alwaar ome Arie me vertelde, dat hij in de winter wel regelmatig ons haventje had bezocht. Ik ging naast hem zitten en stopte mijn pijp. Ik verontschuldigde me na mijn eerste rookwolkje wat stuntelig voor mijn nalatigheid hem vaker op te zoeken, maar zoals hierboven reeds gezegd begreep hij me. “Echte vrienden hoeven zich niet verplicht te voelen, meneer Ype!”, zei hij zacht, en blies een wolkje rook uit. Ik stak mijn pijp op en genoot van weer een mooi moment met mijn dierbare vriend.
Meisje
Meisje
In ons meisje huist een meisje
Een embryonautje op haar eerste ruimtereisje
Dat duikelt en zweeft
En schopt en leeft
Gewichtloos, veilig in het moederschip
In ons meisje zwemt een meisje
In een waterparadijsje
Ze laat haar mama gloeien als een kacheltje
En ons dromen over haar eerste waggeltje
Maar nu schopt ze slechts
En draait van links naar rechts
Ons embryonautje, veilig in mama’s capsule
In ons meisje leeft een meisje
Als ultiem liefdesbewijsje
Ze laat ook oma en opa gloeien van vreugd
Bezorgt ons een beetje eeuwige jeugd
En stiekeme tranen als we mogen voelen
Hoe ze in haar coconnetje ligt te woelen
Tranen van verwachtingsvol geluk
In ons meisje ontluikt het zaadje
Van haar liefdevolle papaatje
Die als rots in de branding
Haar zal helpen bij de landing
Haar zal koesteren als ze moet huilen
En bij wie ze altijd zal kunnen schuilen.
Veilig in zijn zachte sterke armen
In ons meisje schuilt de toekomst, het geluk
Van ons allemaal, stuk voor stuk
De hoop van morgen
Met ook de toekomst-zorgen
Waarvoor we ons samen sterk moeten maken…
In ons meisje groeit een meisje!
Opa Ype
Spui-spiegel
Demente dame
Het graf
Handel
Hotstonemassage
Ome Arie 78
Zalm-roze
We zaten een beetje besluiteloos in de ‘gouden koets’ voor de deur bij ome Arie. We beseften, dat onze zoektocht met het verstrijken van de tijd steeds hopelozer werd. “Hoe snel kan zo’n Staverse jol eigenlijk varen?”, vroeg ome Arie. Ik wist het ook niet precies, maar gokte: “Hooguit zo’n tien kilometer per uur, afhankelijk van de wind?” Ik startte de motor en reed langzaam weg. “En het heeft behoorlijk gewaaid, de laatste dagen.” Mijn bijrijder zweeg. “Maar wanneer het te hard waait is het verstandiger niet te gaan zeilen.” Dit zei ik meer om hem niet alle hoop te ontnemen. “Strijensas proberen?” Hij knikte, waarop ik gas gaf richting de bedoelde uithoek van de Hoeksche Waard. Ome Arie genoot minder van de rit dan de eerste dagen. Hij zat wat stilletjes voor zich uit te staren. Vanwege de te verwachten drukte op de provinciale weg richting Kiltunnel (Dit vanwege de afsluiting van de Heinenoordtunnel) vermeed ik deze en reed binnendoor langs Klaaswaal over Numansdorp richting Strijen. En daarvandaan naar ‘het Sas’. Er was weinig te beleven in het kleine haventje. We keken of we ergens een Staverse jol zagen, maar wilden net teleurgesteld afdruipen, toen een bekende gestalte op ons met kleine dribbelpasjes op ons af kwam. Nicht Arie! Die had ik sinds de 75e verjaardag van ome Arie, drie jaar geleden, niet meer gezien. “Ome Arie, wat moet u nou hier?” Hij omhelsde de aangesprokene hartelijk. Deze reageerde, als altijd bij al teveel intimiteit, ietwat verlegen. “Arie, knul, wat doe jij dan hier?” De ‘knul’ schudde mij ook hartelijk de hand. “Wij zijn naar de ‘Canal Pride’ in Amsterdam geweest! Met de boot!” In de verte kwam nu ook Herman, de man van Arie, aangelopen. Ook diens begroeting was allerhartelijkst: “Kom even aan boord, dan zet ik een bakkie koffie!” Dat leek ons wel een best plan, dus we volgden het verliefde stel de steiger op. In de laatste box lag de zalmschouw (eh, zalmdrijver), die vroeger ooit van Ome Arie was geweest. Helemaal roze geverfd en met een regenboogvlag achterop. De oude veehouder stond als aan de grond genageld: “Wa-wa-wat heb je met m’n boot gedaan?” stamelde hij. De heren keken hem trots aan: “ zoals gezegd; we zijn naar de Canal pride in Amsterdam geweest. Deze kleur is daar speciaal voor: zalm-roze!” Ome Arie stond met zijn mond open naar adem te happen. “Koffie, oom en meneer Ype?” Herman ging direct in de weer met een fluitketeltje. Ik kon mijn lachen niet inhouden om het gezicht, waarmee hij aan boord van het liefdesbootje stapte. Hij keek even rond, of niemand hem gezien had en dook toen letterlijk onder de grote buiskap, bang in het roze vaartuig gezien te worden. Nicht Arie had een beetje medelijden met zijn oom. “Deze winter krijgt hij weer zijn oorspronkelijke kleuren terug, oom”, troostte hij! De oom zuchtte van verlichting. “Het was alleen maar, omdat we nu een keer tijd hadden om met de boot naar Amsterdam te gaan voor de Pride…”
De koffie smaakte uitstekend, en Herman zou Herman niet zijn, wanneer hij er niet iets lekkers bij tevoorschijn kon toveren; zelfgebakken koekjes. “Ze beginnen wel wat oud te worden, maar zijn redelijk eetbaar gebleven in het oude koekblik van mijn oma”, verontschuldigde hij zich nog.
Al snel kwam het gesprek op onze zoektocht naar Juffrouw Jet. “Een beetje verliefd, ome Arie?”, plaagde neef Arie. Oomlief kreeg een beetje een kleur: “Nee, natuurlijk niet, ik ben getrouwd!” Herman deelde grijnzend nog een koekje uit. “Ik, eh, we vinden haar gewoon een leuk mens!” Ik knikte ter ondersteuning van mijn nu toch wat verlegen vriend. Neef Arie sloeg zijn oom vriendschappelijk op de schouder: “We plagen je alleen maar, oom!” Deze kon er nu ook wel om lachen. Het gesprek kwam weer terug op onze missie. “We hebben inderdaad een hele fraaie Staverse jol gezien!” Weer een spoor! “Gisteren in Middelharnis.” De ander knikte: “We hebben nog even met die aardige dame gekletst. Inderdaad, aardige vrouw!” Wij waren één en al oor. “Ze lag daar een paar dagen ‘verwaaid’”. (Dat is, wanneer een schip niet verder kan in verband met te harde wind)
“Nog een bakkie?” Dat wilden we wel, dus Herman ging weer koffie inschenken. “Weten jullie ook, waar ze naartoe is gegaan?”, vroeg ik, stiknieuwsgierig. De heren schudden het hoofd: “Nee, niet naar gevraagd!” Ome Arie ging teleurgesteld zijn pijp zitten stoppen. Ik volgde, even teleurgesteld, zijn voorbeeld. “Zo komen we niet verder.” We dronken onze koffie. “Maar we willen wel helpen zoeken!” zeiden de varensgasten in koor, “We hebben toch nog even vakantie!” Dat aanbod deed ome Arie weer opklaren. “Dat zou fijn zijn, want door alle wegafsluitingen kunnen wíj heel moeilijk naar Den Bommel of Stad aan het Haringvliet gaan.”, merkte ik op. Ome Arie knikte. Onze zoektocht zou wellicht dan toch nog wat op kunnen gaan leveren. Tevreden stapten we nadat onze pijpjes waren opgerookt, van boord, maar vergaten de heren niet op het hart te drukken, vooral Juffrouw Jet’s telefoonnummer te vragen, mochten ze haar vinden.
Zo bleek Strijensas toch een goede keuze, concludeerden we, eenmaal terug op weg naar Oud-Beijerland.