Na ons bezoek, zaterdag, aan Bolle Bertus in Numansdorp was ik nog maar net op tijd geweest om de wedstrijd van ‘mijn’ Zinkwegse Boys te bezoeken. Gelukkig hadden de Boys gewonnen. En waren mijn gedachten even niet bij de zoektocht naar Juffrouw Jet. Zondag moest ik als altijd samen met mijn lief maaltijden bezorgen bij andere bejaarden. (Ome Arie placht mij in die hoedanigheid altijd ‘de voerman’ te noemen.) Daarna kregen we bezoek, dus de zondag ging als zoekdag verloren.
Maar niet voor ome Arie, zo vertelde deze mij op maandagmorgen toen hij in de gouden koets stapte. Hij had een spoor gevonden toen hij met een bosje bloemen langs was gegaan bij de vrouw van ‘het loze vissertje’ in het hospice. Hij wilde dan wel geen bekende Hoeksche Waarder zijn, maar wel wanneer hij daar iemand een plezier mee zou kunnen doen… Ik was ontroerd door zijn daad. Het bewees zijn grote innerlijke beschaving, een zeldzaam goed heden ten dage. In het hospice was hij in gesprek geraakt met iemand, die de ‘Dolle Mina’ gezien had. Ze had voor anker gelegen onder (ten zuiden van) het eiland Tiengemeten. De verteller had naast het scheepje een dame in het water gezien. Gezien de afstand was het moeilijk te zien geweest, maar zijn vrouw had hem geweigerd de verrekijker aan te geven, daar ze volgens haar geen badpak had gedragen. Ik moest glimlachen: Dat klonk wel als Juffrouw Jet. Schijt aan de hele wereld.
Ook ome Arie had een grijns op zijn oude boerenkop. “Dus wellicht is ze toch nog niet zo ver weg!” Hoopvol zetten we koers naar Willemstad, daar ook daar redelijk dichtbij de haven een winkel is, in tegenstelling tot Strijensas. Want als ze een paar dagen voor anker had gelegen zou ze toch moeten foerageren. Wellicht zouden we dan op de terugweg nogmaals even de haven van Numansdorp zouden bezoeken. We gingen nog wel even langs een bakker voor verse pindakoeken. De gouden koets begon steeds meer op een bakkerskar te lijken.
Willemstad kent een voor zo’n klein plaatsje een behoorlijk aantal ligplaatsen voor plezierjachten, verspreid over een aantal havens. We liepen ze allemaal langs, maar de Staverse jol was nergens te bekennen. Teleurgesteld en een beetje moe dronken we op het terras van ‘Het wapen van Willemstad’ een kop koffie en aten er stiekem de ietwat verschraalde gevulde koeken van de eerste zoekdag bij. “Nog even in Numansdorp kijken?”, vroeg ik op de terugweg naar de auto. Ome Arie knikte. Hij zag er wat moedeloos uit.