Strafspitten

De volgende poging was de haven van Numansdorp. Eh, één van de havens van dat dorp. We hadden beredeneerd, dat Juffrouw Jet voor de gemeentehaven zou kiezen, omdat dat het dichtst bij winkels ligt, want ze zou toch weer eens boodschappen moeten doen. De stemming was na de mislukte poging van gisteren wat minder optimistisch. We beseften dat de kans dat we de Staverse jol zouden vinden naarmate de tijd verstreek steeds kleiner werd. Wellicht was de ‘Dolle Mina’ allang door de Volkeraksluizen richting Zeeland gevaren. Ome Arie had, net als ik, dit keer stroopwafels meegenomen. Die belandden naast de de dag ervoor niet opgegeten gevulde koeken op de achterbank, samen met een thermoskan met die ochtend vers gezette koffie.
Ik parkeerde de ‘gouden koets’ op de kade van het haventje, vlakbij de plek waar vroeger de weegbrug was. Op een bankje zat een dikke oude man met een enorme grijze baard, waaruit een dampend krom pijpje stak. “Krijg nou wat!”, mompelde ome Arie, “Die ken ik!” Dat bleek wederzijds. De baard herkende mijn metgezel ook direct: “Slome Arie! Wat moet jij hier nou? Ouwe Beijerlander!” Ik schoot in de lach om dat ‘slome’. ‘Slome Arie’ schudde de man hartelijk de hand: “Bolle Bertus! Ik had je haast niet herkend met dat struikgewas onder je kin!” Na de hartelijke begroeting stelde ome Arie mij Bolle Bertus voor.”We waren klasgenoten op de agrarische school in Klaaswaal!” Ik stelde me ook voor. We gingen zitten op het bankje. Ome Arie pakte zijn pijp en begon deze te stoppen. Een teken, dat hij niet van plan was op korte termijn weer te vertrekken. Ik volgde daarom zijn voorbeeld maar. De twee oude schoolvrienden haalden herinneringen op. Vooral over hun oude schelmenstreken. Dat ze voor één van die streken voor straf een stuk grond hadden moeten omspitten. Daar waren ze uren mee bezig geweest, maar hadden het fluitend gedaan, vooral om de zich stierlijk vervelende toezichthoudende congierge te pesten. Ik kon me daar niks bij voorstellen, maar begreep, dat ze dat liever deden dan strafregels schrijven. Ondertussen verstreek de tijd. Ik keek een paar keer opzichtig op mijn horloge. Dat hielp weinig. Pas nadat onze pijpjes waren uitgedoofd, kwam ome Arie weer terug in de huidige tijd: “Waar we eigenlijk voor waren gekomen is, dat we op zoek zijn naar zo’n bootje.” Hij toonde op zijn telefoon een afbeelding van een Staverse jol.
Ik was stomverbaasd, dat hij zo bijdehand was geweest om die op te zoeken. “Dat is slim van je, ome Arie!” Hij keek me triomfantelijk aan.
Het goede idee werkte helaas niet. Bolle Bertus schudde zijn hoofd, waarbij de baard koddig heen en weer ging. “Nee, niet gezien…” Teleurgesteld deed mijn vriend zijn telefoon weer in zijn zak. “Misschien hebben ze in de tramhaven zo’n bootje te koop?”, zei bolle Bertus. We besloten geen nadere uitleg te geven. We vertrokken weer. Onverrichterzake.