Ome Arie stond me voor de deur van zijn huis al op te wachten. Hij had een tasje bij zich, waarin ik zijn pijp en pijptabak verwachtte, maar dar bleek een verkeerde aanname. “Ik heb een kan koffie voor het geval we Juffrouw Jet niet vinden en gevulde koeken, voor het geval we haar wel vinden!” Ik glimlachte: “Dan hebben we er genoeg, want ik heb ook gevulde koeken!” Ome Arie stapte in en maakte het zich gemakkelijk: stoel iets naar achteren, leuning iets achterover, raampje open. “Dan eten we uw gevulde koeken op, wanneer we haar vandaag níet vinden!”
En zo gingen we op zoek naar Juffrouw Jet.
We hadden een vermoeden, dat ze richting Zuid-Beijerland was gegaan, dus gokten op het haventje bij ‘De Kaai’. We reden door onze mooie Hoeksche Waard. Langs graanvelden, waarop enorme combines langzaam voortrolden onderwijl gedorst graan uitspuugdend in meerijdende, door enorme tractoren voortgetrokken wagens met hoge bakken met achter zich grote wolken graanstof. Een pracht gezicht. Ome Arie snoof de ietwat weeïge geur van de oogst en genoot. “Een mooi seizoen!” Mompelde hij, “Voor de boeren een prachtig seizoen!” Ik knikte. Ik nam bewust de kleinere landweggetjes, langs de Zinkweg, via Het Vuurbaken, over de Zuidzijdsedijk, Noorddijk en dan ‘de stoep af’ naar de Oranjeweg. Daarna naar rechts en een klein stukje verder naar links, richting het water. Het Vuile Gat, dat pas zichtbaar werd toen we bij het haventje van Zuid-Beijerland de dijk op reden. Ik stopte even op het hoogste punt om te genieten van het uitzicht. Rechts het Vuile Gat, links in de verte de Haringvlietbrug. En aan de overkant de punt van Tiengemeten. Ik parkeerde mijn ‘gouden koets’ (zo genoemd vanwege de kleur). We liepen richting het water. In het haventje was, tot onze teleurstelling, nergens een Staverse jol te bekennen. En ook op het water zagen we nergens een gaffelgetuigd scheepje met de typerende bruine zeilen.
Op een klein steigertje, vlak bij het havenlicht, stond een oud baasje te vissen. Ome Arie eropaf: “Goeiemorgen!” Het baasje bromde iets wat waarschijnlijk vriendelijk bedoeld was, terug. “Willen ze bijten?”, vroeg mijn oude vriend de gebruikelijke vraag bij dit soort gelegenheden. “Ze sabbelen er alleen maar aan”, was het ook vaak voorkomende antwoord. Ik kwam ook wat dichterbij. In een vaal emmertje met water zwom één eenzaam voorntje. De oude baas haalde zijn simmetje uit het water. Het haakje was blinkend schoon. Hij pakte zuchtend een stukje brood uit zijn tas, stak het in zijn mond om het vochtig te maken en verpakte er het haakje weer zorgvuldig in. En gooide weer uit. Ik keek wat viezig toe, want ik ben nou eenmaal geen visser. Het dobbertje richtte zich op en bleef parmantig omhoog staan. Onbeweeglijk. “Het maakt niet uit”, bromde het baasje redelijk vriendelijk, “Ik zit hier vooral om even rustig van het uitzicht te genieten”, terwijl hij amper van zijn dobber opkeek. “Heeft u misschien een Staverse jol voorbij zien komen?”, vroeg ome Arie. Het verbaasde me, dat de visser niet verbaasd en vragend omkeek. Zou hij echt weten wat een Staverse jol was? “U bedoelt zo’n grote houten klomp met zeilen er op?” Ome Arie keek mij nu ook verbaasd aan. “Een klassiek zeilbootje, maar zonder zijzwaarden?” Onze bekken vielen open. Hij kon dit alleen weten, wanneer hij de ‘Dolle Mina’ gezien had. “En van die kajuitdeurtjes met glas-in-lood?” Wij waren extatisch: Een spoor van Juffrouw Jet! En dat op de eerste dag van onze zoektocht! De oude baas schudde zijn grijze kop: “Nee, niet gezien…” Hij verlegde zijn dobber een stukje. “Maar hoe weet u dan precies hoe dat scheepje eruit ziet?”, vroegen wij, zowat in koor. “Ik lees de verhalen over ome Arie altijd aan mijn vrouw in het hospice voor. Dat vindt ze leuk.” Ik was teleurgesteld en een beetje trots tegelijk. Ome Arie zo te zien alleen teleurgesteld. De oude baas zuchtte: “Ze heeft niet zo lang meer. Straks ga ik er weer heen. Ik hoop, dat die ‘meneer Ype’, dan wel weer een nieuw verhaal klaar heeft.” Ome Arie keek me aan. Ik trok mijn schouders op: “Ik doe mijn best.” Het vissertje aarzelde even, en keek toen om: “Bent u die ‘meneer Ype’?” Ik knikte. “En dan moet u die ‘ome Arie’ zijn!” Hij legde zijn hengeltje neer en schudde ons onverwacht hartelijk de hand. Ik werd er een beetje verlegen van. “Dat moet ik mijn lief straks vertellen!”, mompelde hij terwijl hij zijn hengeltje weer oppakte. Net op tijd, want er zat weer een voorntje aan. Wij gingen niet lang daarna weer op huis aan. Ik moest snel dit stukkie gaan schrijven…