Dement

Het was de ochtend na de ontsnapping van ome Arie aan ploegleider Agaath. Ik zat al bijtijds op ons bankje, stik-nieuwsgierig naar de ongetwijfeld sappige voortzetting op de rebelse actie van mijn vriend. Het was zonnig en de omstandigheden qua pijproken waren zeer gunstig, want er was vrijwel geen wind. Toen ik mijn eerste rookwolkjes in kleine o-tjes omhoog blies kwam ome Arie aangefietst. Met de vertrouwde pet en dus vzonder helm, maar in ieder geval wel goed gemutst. Ik glimlachte om mijn eigen gedachten en groette: “goeiemorgen, ome Arie!” Hij groette vrolijk terug, pakte zijn pijp en tabak en begon de eerste met het tweede te vullen.
“Geen helm meer, Eddy Merckx?”, plaagde ik.
Hij kon er wel om lachen. Hij stak de brand in zijn pijptabak en pufte tevreden wolkjes in de lucht. Ik was stiknieuwsgierig, want er moest een staartje zitten aan zijn ontsnapping aan ploegleider Agaath. (Zie verhaal ‘de fietsclub’) Ome Arie voelde dat haarfijn aan en om de spanning wat op te voeren liet hij me pesterig even wachten. Hij stampte de tabak in zijn pijp nog even aan, en nam een paar korte trekjes voordat hij antwoordde op mijn plaagvraag: “Inderdaad, geen helm meer!” Hij keek opzij; “Maar u begrijpt, dat dat niet zonder slag of stoot is gegaan!” Dat begreep ik. “Toen ik thuiskwam zag ik meteen, dat schoonzus Agaath mijn Riek allang gebeld had om haar beklag te doen. En dat ik kansloos was. Mijn lief keek me aan met zo’n vernietigende blik en schudde slechts haar hoofd. En niet hevig, maar met van die kleine subtiele bewegingen!” Ik knikte, want begreep wat hij bedoelde. “En ze zei helemaal niets. Een oorverdovend zwijgen. De afkeuring droop er van af…” Hij stak zijn pijp, die door zijn lange verhaal was gedoofd, weer aan.
“En toen…?” Ik kon me niet inhouden. Hij glimlachte: “En toen? Niets!” Ik keek waarschijnlijk nu erg verbaasd, want hij schoot in de lach. En bevestigde: “Helemaal niks! Ik ben gewoon mijn krantje gaan lezen met een bakkie koffie erbij en ik heb tussen de middag mijn boterhammetje gesmeerd.” Hij vertelde het met een ondertoon, die aangaf, dat deze doodnormale gang van zaken toch iets ongewoons had. Dat bleek: “Met mijn fietshelmpje op!” Ik schoot in de lach. “Met je fietshelmpje op?!” Hij knikte: “Op een gegeven moment, volgens mij, toen ik met mijn helm op naar bed wilde gaan, hield ze het niet meer.” Nu lachte hij ook. “Ze wees naar mijn kop en vroeg of ik nou echt zo dement was geworden, dat ik dat ding was vergeten af te zetten!” Hij trok aan zijn pijp en blies een wolkje rook uit. “Ik antwoordde met mijn meest onschuldige stemmetje, dat zulks niet het geval was, maar dat het puur voor mijn veiligheid was.” Ik begreep hem niet. “Want ik zou toch mijn kop kunnen stoten tegen een keukenkastje of een deurpost?” Ik snapte er nog steeds niks van. “Ze snapte er niks van!” Gelukkig was ik niet de enige. “Ik zei, dat schoonzus Agaath volkomen gelijk had dat bij wandelsnelheid op een fiets een helm pure noodzaak is!” Ik was hem nu helemaal kwijt. “Het is bij die snelheid erg moeilijk om niet te vallen!” Hij keek triomfantelijk. “En,” vroeg ik, “hoe reageerde ze?” Het bleef even stil. “Nou, het bleef even stil en toen verzuchtte ze, dat ik dat belachelijke helmpje af moest zetten en dat ze Agaath wel zou bellen om mijn deelname aan haar stomme fietsclubje op te zeggen…” Hij leunde achterover en rookte zijn pijp. De rookwolkjes kringelden weer vertrouwd van onder zijn pet omhoog. Gelukkig.