Het water in ‘ons’ haventje van Oud-Beijerland stond laag. Het verbaasde me dan ook, toen ik zag, dat de sluisdeuren in de havenmond naar het Spui vanwege de hoge waterstand daarin dicht waren. Moest de verantwoordelijke sluiswachter naar een feestje en had hij (of zij, natuurlijk) niet kunnen wachten tot het water tot een wat acceptabeler niveau was gekomen?
Zo zat ik in gedachten terwijl ik mijn pijpje stopte. Het weer was in tegenstelling tot de voorspellingen best goed. Droog met af en toe wat zon. Goed te doen met een dikke jas. Die had ome Arie dan ook aan toen hij zijn fiets achter ons bankje stalde. Hij haalde zijn rookgerei uit zijn fietstas en ging op zijn vertrouwde plekje, links van mij, zitten.
Hij stopte op de hem kenmerkende rustige wijze zijn pijp, stak deze vervolgens aan en blies genietend, met zijn ogen dicht, de eerste rookwolk uit.
Aan de overkant, aan de passantensteiger, lag een groot motorjacht. Zo te zien fonkelnieuw. Bovenop de ‘flying bridge’ stonden een blonde dame en een grijze heer, beiden gekleed in een smetteloos witte broek een lichtblauwe trui met daarop een donkerblauwe blazer. De man stond met een enorme verrekijker naar het sluisje te kijken. Ome Arie moest er om lachen: “Ik zie met het blote oog ook wel, dat het sluisje dicht is!” Ook ik bekeek het tafereel met een glimlach op mijn gezicht. De verrekijker werd neergelegd en er werd diep nagedacht. Toen zag de mode-schipper ons zitten. Hij klom op de kade en kwam onze kant op. “Ik ben benieuwd…”, bromde de oude veeboer terwijl hij aan zijn pijpje trok. “Heren, zo te zien bent u hier bekend?” Ik keek ome Arie aan en ome Arie keek mij aan. “Dat gaat…” antwoordde mijn bankgenoot. “Weet u, wie ik moet bellen of appen om dat sluisje voor me open te doen?” Ome Arie schudde het hoofd en toen de kapitein mijn kant op keek schudde ik ook mijn kop. “Maar ik moet echt vertrekken, ziet u!” De man klonk wanhopig: “ik heb overmorgen een hele belangrijke vergadering, dus ik moet echt morgen thuis zijn!” Hij wees naar de dichte sluisdeur: “maar ik kan niet weg! Die sluisdeur moet echt open. Al moet ik er voor betalen!” Ik knikte begrijpend, ome Arie stampte de tabak in zijn pijp aan. Vervolgens keek hij vanonder zijn petje mij aan: “Die sluisdeur wordt tegenwoordig toch op afstand bediend, meneer Ype?” “Dat klopt”, beaamde ik. Ik had geen idee wat hij van plan was, “Volgens mij moet u dan gewoon langzaam richting sluisdeur varen en op uw hoorn blazen, dan horen ze u wel!” zei mijn vriend terwijl hij zijn inmiddels gedoofde pijp weer aanstak. De blauwe blazer keek beurtelings naar mij en naar ome Arie: “Maar hoe lang gaat het dan duren?” Ik kon het niet laten: “Dat kan even duren, want dan zetten ze de kleppen onderin de sluisdeuren open, en wanneer het waterniveau in de haven gelijk is aan dat van het Spui worden ze geopend.” Deze boodschap moest even bezinken, maar toen mompelde de haastige schipper: “Dank u, heren!” en ging terug naar zijn jacht. Ome Arie keek me aan: “Daar trapt ie vast niet in…” “Toch wel,” antwoordde ik, terwijl ik met mijn pijp naar de overkant wees, waar de blonde dame bezig was de trossen los te gooien en haar man de motor van het lelijke gevaarte startte.