Mijn scootertje was nog steeds kapot. Vanwege de hitte, maar ook vanwege de conditie van ome Arie had ik deze met mijn ‘gouden koets’ van huis gehaald voor een pijpje in het haventje van Numansdorp. Op internet had ik gezien, dat ‘Het Schippershuis’, een vermaard etablissement (ooit zelfs bezocht door koningin Beatrix), op die dag niet open was. Derhalve had ik een thermoskan met koffie en een koeltas met wat fris meegenomen. De oude veeboer genoot zichtbaar van ons ritje door de Hoeksche Waard. Toen ik over een rotonde met een zogenaamde ‘verhoogde rijbaanscheiding’ reed keek hij me verbaasd aan: “Riek rijdt altijd holderdebolder dwars over die dorpels heen en vraagt zich dan af, welke gek heeft bedacht om midden in een rotonde van die achterlijke verkeersdrempels neer te leggen!” Ik schoot in de lach, vooral omdat hij het bloedserieus zei. En besloot maar niet te proberen het uit te leggen. Wellicht zat hij me in de maling te nemen…
Hij had inmiddels zijn raampje helemaal open gedaan. Hij wees naar de akkers (“kijk, aardappelen, je kunt zien, dat het lang droog geweest is”), naar de lucht (“een buizerd!”), en snoof de lucht van gier, toen we voorbij een stront-opslag reden. “Een ‘poel des verderfs’ volgens Den Haag”, bromde hij. Ik verbaasde me een beetje, omdat we nooit over geloof of politiek spraken. Alsof dat een ongeschreven wet was. Maar ik kon me de betrokkenheid van onze oude veeboer wel voorstellen. Hij zuchtte: “Ach, kabinet Rutte 12 zal uiteindelijk wel zijn excuses aanbieden…” Ik glimlachte over zijn aanname, dat er een Rutte 12 zou komen. “Daar zal je zoon niet veel aan hebben!”, zei ik zachtjes, maar hoorbaar. “Gek genoeg maak ik me weinig zorgen om die knul. Hij zit vol ideeën. Iets anders beginnen, zoals een caravanstal of een feesthal!” “Een veestal? Maar dat is het nu toch al?” Hij herhaalde, nu in phrases: “Een feest-hal. Voor schuurfeesten. En festivals, want hij heeft weiland genoeg. Hij kan ook proberen de camping uit te breiden…” Ik knikte, want hij had eens verteld, dat hij zelf ooit naast zijn veehouderij ook een ‘boerencamping’ was begonnen. (Zie het boek: ‘De erfenis van ome Arie’)
Het was druk in de haven van Numansdorp. Langs de kade lagen behalve het keurig onderhoude wachtschip van de waterpadvinders (de ‘Volharding’) en aan de overkant het klassiek ogende partyship ‘Hoop op zegen’ ook nog een aantal ‘plamuurkuipen’ (stalen motorjachten) en ’tupperwarebakken’ (idem, maar dan van polyester) in een hevige strijd gewikkeld om de titel van meest smakeloze boot van het pas gerenoveerde haventje. Maar smaken verschillen. We vonden een bankje, stopten onze pijpjes en genoten van de meegebrachte koffie. “Het is hier wel veranderd. Daar was vroeger de weegbrug!” wees ome Arie. Hij was hier duidelijk al een paar jaar niet meer geweest. Van bovenop de dijk, tegenover het terras van het Schippershuis, keek een groepje oude mannen, ouwehoerend op een bankje, op ons neer. Ik verzuchtte: “Ons haventje is toch mooier…” Ome Arie knikte slechts.