In een onbewaakt ogenblik was ik het huis uitgeslopen. Vanwege de wondroos wellicht niet echt verstandig, maar ik snakte naar een pijpje met ome Arie en liet derhalve mijn bestwil in haar sop gaar koken. Gelukkig zat mijn vriend reeds zijn pijp te stoppen toen ik naderbij strompelde. “Zo, meneer Ype, mag u weer los?”, vroeg hij met een grijns, welke begrip uitstraalde. “Praat me er niet van, ome Arie!”, zuchtte ik, terwijl ik mijn rookgerei tevoorschijn haalde, “praat me er niet van…” Tot mijn verbazing stond de oude baas op en bood me zijn plekkie aan. “Dan kunt u uw been hoog leggen, meneer Ype. Het was toch het rechter?” Hij nam plaats op mijn vertrouwde plekkie. Ik begreep zijn geste: normaal zat hij altijd links van mij, en met mijn rechter been op de bank zou ik dan met mijn rug naar hem toe zitten. Ik legde mijn been op het bankje en zette het stopwerk van mijn pijp voort.
Net toen ik er de brand in stak kwam er een vrouwspersoon met een heel klein hondje voorbij. Ze leek op een boswachter met een groene bodywarmer, een groen dekzeil als rok, een groene trui en een gek hoedje met een veertje er op op haar kop. Ik durfde ome Arie niet aan te kijken. “Zo, en zitten we thuis ook met onze voeten op de bank?!” bitste het monument. We waren met stomheid geslagen. Ze deed me denken aan een lerares Duits, waar ik als kind al zo onder geleden had. Ome Arie deed een poging tot een verklaring: “Hij zit thuis ook met zijn been omhoog, inderdaad…” Hij werd vernietigend aangekeken. Vervolgens kreeg ik er van langs: “Jicht, zeker? Dat krijg je van al dat vlees eten! Wij….” ze wees op het scharminkel aan de andere kant van het touwtje en zichzelf, “Doen daar niet aan mee, wij zijn vegetariër!” Het hondje keek inderdaad behoorlijk besodemietert. Ome Arie blies een wolkje uit en zei tegen mij: “Daarom issie zeker zo klein gebleven !” De dame wilde boos doorlopen, maar het touwtje bleef strak staan: ons vegetarische hondje bolde zijn ruggetje en er kwam een groenige substantie van onder het staartje. De dame pakte een zakje om het hoopje op te ruimen. “Dat is toch zo’n mexicaans hondje, mevrouw, zo’n Chihuahua?” Het klonk verdacht vriendelijk. De boswachter knikte: “Dat klopt, valt me mee, dat je dat weet!” Ome Arie trok nog eens aan zijn pijp: “Dat zie ik, mevrouw!” De dame was inmiddels weer overeind gekomen met het zakje vol groene hoop. Ome Arie wees er met zijn pijp naar: “Dat zie ik aan de uitwerpselen van het dier.” Hij klonk heel stellig. De boswachter keek verbaasd en trok haar ongelukkig vegetarische viervoeter boos mee, toen ome Arie heel droog zijn zin afmaakte: “Kakkemole, mevrouw, pure kakkemole…”