Voorzitter

De jaarlijkse kerstinkopen waren bijna gedaan. Ik zat buiten de AH te wachten op mijn lief, die nog even bieslook moest halen. Opeens hoorde ik een bekende stem achter me: “goeiemiddag!” Ome Arie. Hij ging naast me zitten en pakte zijn pijp. Ik twijfelde over een pijpje, want hoe lang kon de aanschaf van een struik bieslook nou helemaal duren? De geur van ome Arie’s eerste rookwolkje deden me toch tot een pijpje besluiten. Het was druk. Mensen liepen af en aan en de bomvolle boodschappenkarren vormden een defilé van overvloed voor ons langs. Iemand kwam op me af en feliciteerde me met mijn voorzitterschap van voetbalvereniging ‘Zinkwegse Boys’. Ome Arie keek even opzij. Hij had een beetje spottende grijns op zijn verweerde kop: “Voorzitter?” Ik knikte. Het bleef even stil. Ome Arie rookte zijn pijp en ik zocht naar woorden. Want waarom kreeg ik felicitaties terwijl ik in mijn rol als voorzitter nog niks had gedaan? Die complimenten  horen te gaan naar al die ‘stille krachten’ op de achtergrond: mensen, die de w.c.’s schoonmaken, die de ballen uit de sloot halen, die wedstrijden leiden, die in de keuken friet bakken, die klussen voor de club, die… Het zijn er teveel om op te noemen. Die verdienen felicitaties. Ome Arie keek weer opzij: “Onwennig?” Ik knikte. Ome Arie keek weer de haven in. Ik rookte mijn pijp en werd opeens heel warm van binnen, omdat ik terugdacht aan vrijdagochtend. Één van mijn eerste acties als voorzitter was het opnemen van de schade na een inbraak in de kantine. Terwijl iedereen druk doende was met opruimen en herstellen van het deurslot zat ik samen met Cees Bakker wat verlaten aan een tafel. Op dat moment kwamen er een aantal jongens van de dagbesteding aan de eerste kruisweg, waaronder een paar van het G-team, langs. Ze gingen lege flessen in de glasbak gooien. Met z’n achten en een begeleidster. Cees Bakker maakte een praatje en een ‘plaagje’ met Richard, een echte Zinkwegse Boy. En wees op mij: “Richard, dat is de nieuwe voorzitter!” Ons medelid kreeg een grote lach op zijn gezicht, stormde op me af en gaf me een welgemeende  dikke, natte zoen bovenop mijn kop. De mooiste felicitatie van allemaal!



Gizmo

Een herfstwindje probeerde het vlammetje van mijn pijpaansteker uit te blazen. Dat lukte een aantal keren, maar uiteindelijk won mijn vlammenwerpertje het en vatte de geurige tabak toch vlam. ‘Ons’ bankje aan de haven was verder nog leeg. Ik was vroeg van huis gegaan. Vol gedachten had ik niet eens in de gaten, dat ome Arie zijn fiets achter ‘ons’ bankje stalde. “Goeiemorgen, meneer Ype!”, wekte hij me vrolijk uit mijn afwezigheid. “Goeiemorgen, ome Arie!”, antwoordde ik. Mogelijk klonk ik niet echt vrolijk. Hij fronste even zijn belegen kop, reageerde niet, ging zitten en pakte zijn pijp. Echte vrienden weten wanneer ze even hun kop moeten houden. We hadden afscheid moeten nemen van ons oude hondje. Ouderdom. Ze was blind, doof, dement en at al enige weken amper meer. Mijn lief had van alles geprobeerd: leverworst, vers vlees, brie en alles, waar ze anders gek op was, tot kibbeling toe. Het mocht niet baten. Omdat ze altijd zo’n last van wagenziekte had, hadden we de dierenarts gevraagd aan huis te komen voor haar einde. De man deed op een keurige wijze wat gedaan moest worden. Laat in de middag hadden we het stoffelijke overschotje van onze Gizmo naar het dierencrematorium gebracht en daarna thuis een borrel op het liefste hondje ooit genomen. 

Ome Arie blies een grote wolk rook uit. We zwegen, hetgeen voor mij voelde als een grote verbondenheid.



Peren

Het ingenieuze apparaatje had onverbiddelijk vastgesteld, dat ik voor het genot van mijn pijpje een aantal dagen niet verder het huis uit zou mogen dan naar mijn balkon. Ik had derhalve ome Arie ook moeten missen. Gelukkig werd mijn vrijlating, enige dagen later, begeleid door een zonnetje en een haast zomerse temperatuur. Mijn vriend, welke ik na de test telefonisch op de hoogte had gesteld van het ‘positieve’ nieuws, was ook blij me na de quarantainetijd weer te zien: “Goeiemorgen, meneer Ype!”, klonk het, iets enthousiaster dan anders. Hij stak de brand in zijn pijp en blies een grote wolk rook uit. Het haventje lag er roerloos bij, het was een doordeweekse dag en het vaarseizoen liep op zijn eind. Ik volgde ome Arie’s voorbeeld en stopte mijn pijp. “Ik ben blij, dat ik weer vrij ben”, zuchtte ik. Alsof ik in de bajes had gezeten… “Ik verveelde me dood!” De oude boer knikte begrijpend. Ik snoof de geur van de vrijheid nog eens diep op. “De geur van de herfst. Doet me denken aan mijn jeugd, wanneer ik met mijn bootje zeilde tussen de rietkragen van de Biesbosch. Heerlijk, het naseizoen: alleen op het water.” In gedachten voelde ik weer het intense geluk van toen. Ome Arie knikte en we bliezen simultaan een wolkje uit. Ik keek opzij: “Heb jij ook mooie herinneringen aan de herfst, ome Arie?” De oude baas knikte: “Ik had geen bootje, maar had dat goed kunnen gebruiken!” Hij kreeg een glimlach op zijn verweerde kop; “Want tussen ons en de boomgaard van buurman Barend lag een brede sloot. Te breed. Daardoor waren de appeltjes en vooral de heerlijke sappige peren voor ons lange tijd onbereikbaar.” Ik knikte: “Een ware tantaluskwelling, dus…” Onze gepensioneerde veeboer keek me even ietwat bestraffend aan, omdat ik weer eens de wijsneus probeerde uit te hangen. “Op een dag vonden we tot onze grote vreugde een stevige lange stok. Daarmee konden we ‘slootje piepen’!” Hij zag het weer voor zich. “Eerst oefenden we op het droge. En we sprongen steeds verder. Daarna over een smal slootje. Ook dat was geen probleem. Maar toen het ultieme doel: de peren van buurman Barend!” Ik hing aan zijn lippen. “We namen een lange aanloop en haalden precies de overkant. Daar plukten we onze zakken vol heerlijke peren!” Het water liep hem aan zijn gelukzalige gezicht te zien nog in de mond. “Maar toen moesten we terug. Dat ging minder goed: de combinatie van een te korte aanloop wegens ruimtegebrek en overgewicht wegens de peren deed ons jammerlijk falen. De terugreis eindigde midden in de sloot!” Ik zag het voor me en schoot in de lach: “Daar was je moeder niet blij mee, vermoed ik?” De oude baas kon er nu wel om lachen. “Het natte pak was niet het ergste, maar toen ze de peren in mijn zakken vond, waren de rapen gaar. Ik mocht niet meer naar buiten en moest voor straf schoenen poetsen!” Ik knikte en vond de straf nog redelijk mild. “In mijn pyjama. Want ze wist, dat ik ‘m anders zou smeren. Dus ik poetste schoenen. Van de hele familie. Alleen, in de bijkeuken…” Hij klonk haast zielig. “Tot mijn vader thuiskwam. Toen moest ik gelijk naar bed, zonder eten!” Deze wending in zijn verhaal had ik niet aan zien komen, dus ik keek verbaasd opzij. “Ik had, zoals gezegd, alle schoenen gepoetst. Vader vond het echter minder geslaagd, dat ik ook zijn stoffen pantoffels en zijn zondagse klompen had gepoetst. Met bruine schoensmeer…” Ik schoot in de lach. Ome Arie kon er ook wel om lachen. “Gelukkig wist ik nog twee van die heerlijke peren mee te smokkelen, dus ik heb die avond niet echt honger geleden!”

Herfstblad

En weer was het herfst. Ome Arie was druk bezig ‘ons’ bankje bij het stille haventje van ons dorp vrij te maken van gevallen bladeren toen ik mijn autootje op de invalidenplek aan de zijde van de Gebo parkeerde. Ik had inmiddels een techniek ontwikkeld waarmee ik ook kon opstaan van gemeente-meubilair zonder leuningen: Met mijn kruk tussen mijn benen, liefst iets schuin naar achteren neergezet, mezelf langs het loophulpmiddel omhoog werkend als een volleerd paaldanser. Al zag het er wellicht wat minder volleerd uit. Toen ik ome Arie bedoelde techniek voor het eerst had gedemonstreerd had hij even gezwegen, een wolkje rook uitgeblazen en iets gebromd in de trant van: “Zo kan het natuurlijk ook…”
Terwijl we onze pijpjes stopten was een bejaarde botenbezitter lawaaierig in de weer met een enorme bladblazer. Ieder blaadje op zijn jacht moest wijken voor het geweld. Hij blies een deel van de herfst-oogst in de haven, maar een groot deel schaamteloos over het buurschip. Toen hij klaar was bekeek hij uiterst tevreden het resultaat, rolde het elektriciteitssnoer van het apparaat op en verliet al neuriënd het akelig witte vaartuig. “Het is net, of het merendeel van de vallende bladeren juist op míjn boot moet vallen!” zei hij nog in het voorbijlopen. Hij groette vriendelijk toen hij zijn been over de achterkant van zijn fiets zwaaide en wegfietste. Toen hij de hoek om was schudde ome Arie het grijze wijze hoofd: “Zinloos werk, binnen de kortste keren ligt dat ding weer helemaal vol!” Ik schudde semi-wijs met hem mee, niet wetende, dat deze keren wel héél kort zouden blijken te zijn, want nog geen kwartier later begon de inmiddels gearriveerde, eveneens op leeftijd zijnde kapitein van het buurschip, op zijn beurt zíjn bezit met een enorme bladblazer schoon te blazen. Een deel van het herfstblad belandde in de haven, maar het grootste deel ging per kerende blaas terug naar haar oorspronkelijke landingsplaats: het akelig witte jacht!
Ome Arie drukte met een klein stampertje en een glimlach de tabak in zijn pijp wat aan, en ook ik kon de lol er wel van inzien.

Scheidsrechter

Het was me nooit eerder opgevallen, maar ‘ons’ bankje bij het prachtige haventje van Oud-Beijerland bleek uitermate ongeschikt voor revaliderende heup-patiënten. Te laag en niet voorzien van armleuningen of andere hulpmiddelen om vanuit zittende houding weer tot stand te komen. Ik zag het pas, toen ik er langs gereden werd. Van ome Arie was geen spoor te bekennen, maar wellicht lag dat aan het slechte weer. Mijn lief wilde al weer doorrijden, toen ik ome Arie’s fiets zag staan. “Stop!”, riep ik, en ze stond gelijk bovenop de rem. Geschrokken keek ze alle kanten op, maar er dreigde nergens gevaar. “Ome Arie zit in Barona!”, wees ik naar zijn fiets. “Dan hoef je me toch niet zo te laten schrikken!?” Ik verontschuldigde me, stapte uit en strompelde met één kruk ‘de stoep’ op naar ons stamcafe.
Toen ik het etablissement betrad zat ome Arie aan de bar net zijn snor in een overdadig dikke roomkraag te dopen, welke juist boven zijn goudgele chocomel-mok uitstak. Hij groette me enthousiast en hielp me plaats te nemen op de barkruk naast de zijne. Al gauw was ik ook van een warme chocomel met slagroom voorzien. Ook het daarbij vanzelfsprekende appelgebak ontbrak niet.
Het was niet druk in de door ons gefrequenteerde uitspanning. Achter in de hoek zat een rollator-stel aan de koffie en een man met puntschoenen zat druk te laptoppen.
Er kwam een wat miezerig grijs mannetje binnen. Nadat hij zijn druipende paraplu bij de buitendeur had achtergelaten ging hij twee barkrukken verderop zitten en bestelde een gewone koffie. Op de vraag of hij er wellicht ook appelgebak bij wilde hief hij afwerend zijn rechterhand: “Nee, dank u, mijn leefstijl als sportman staat zulks niet toe!” Ome Arie keek me verbaasd aan en ik keek ome Arie verbaasd aan. Het mannetje zag dit en legde uit: “Iedere zaterdag en soms ook nog op zondag moet ik er staan: topfit!” De verbazing werd hierdoor niet weggenomen. “BONDS-scheidsrechter, heren!” De uitbater mompelde: “Zozo, een echte bonds-scheidsrechter…” en zette de gewone koffie voor hem neer. Het mannetje prepareerde de bak troost naar zijn smaak met anderhalf suikerklontje (Echt waar: ome Arie en ik keken met open mond hoe hij een suikerklontje in tweeën brak!) en nam, met zijn ogen dicht, een klein slokje en vervolgens het woord weer: “Inderdaad! En daarvoor moet ik op mijn dieet letten en train ik dagelijks!” Opeens leek hij minder miezerig. Ik durfde haast geen hap van mijn appeltaart meer te nemen. Ook ome Arie leek onder de indruk. “Hardlopen natuurlijk, en naar de sportschool! Maar daarbij ook werken aan de appearance!” Wij keken nu nog verbaasder. Hij nam weer een slokje. “Wanneer je soms die jonge gasten hoort fluiten: echt een aanfluiting!” Hij vond deze woordgrap zelf zeer geslaagd. “Echt, heren, zo’n kereltje met zo’n slap fluitje maakt echt geen indruk op het veld.” Wij deden of we het begrepen. “Dat kun je oefenen. Gewoon de lippen stijf om de fluit en goed blazen. ‘Stijf’ fluiten noem ik dat!” Ik durfde ome Arie niet aan te kijken. “Daar ga ik speciaal voor naar een afgelegen plek in het bos, want mijn vrouw wilde mijn snerpend geluid niet meer in huis hebben. Vanwege de buren!” Ik nam een voorzichtig hapje van mijn appeltaart.
“Ze is hiernaast,” wees onze referee naar de muur welke de afscheiding vormde met de naast de Heeren gevestigde lingeriewinkel; “Bij de Hunkermuller, bh’s passen. Ik mag daar niet meer naar binnen.” Ik glimlachte verdekt om de verbastering van de merknaam Hunkemöller. “Ik werd weggestuurd, omdat ik de vorige keer in een pashok voor die mooie grote spiegel mijn kaart-trekken stond te oefenen.” Ome Arie schoot nu in de lach. “Ja, lach maar, maar ook het trekken van de gele of rode kaart is geen sinecure. Dat dient resoluut en met gestrekte arm te worden gedaan. De gele kaart onder een hoek van ongeveer 45 graden, maar de rode kaart duidelijk hoger. Om de ernst van het vergrijp beter tot zijn recht te laten komen!” De deur van het etablissement ging open. Een forse dame die de gehele deuropening vulde riep met een bitse stem, welke duidelijk geen tegenspraak duldde: “Kom!” Het mannetje kromp weer ineen tot zijn doordeweekse proporties. Hij dronk haastig zijn koffiekopje leeg en wilde weglopen. De waard floot hem terug: “Nog wel even afrekenen, scheids!”

Sjoelen

Het bankje bij de haven was al een tijdje meestentijds leeg. Volgens zeggen rookte ome Arie er af en toe zijn pijpje, met zijn pet iets voor op zijn grijze kop en zijn blik op oneindig. Ik had vanwege een lichamelijk ongemakje even verstek moeten laten gaan. Een nieuwe heup. Het afscheid van mijn oude excuus voor allerlei nutteloze lichamelijke inspanningen was me zwaar gevallen.
Juist toen ik somberend op youtube filmpjes zat te bekijken waarin de loop van weidevogels werd getoond, volgens velen mijn toekomst (“straks loop je weer als een kievit”), stopte ome Arie onder mijn balkon. “Kom ik gelegen voor een bakkie?” groette hij. Hij kon niet meer gelegen komen. Ik spoedde mijn rollator richting voordeur en niet veel later zaten we op mijn balkon met door mijn lief gemaakte koffie en door onszelf gestopte pijpjes (ome Arie had een pakje ‘Troost’ pijptabak voor me meegenomen) te genieten van het weer. Ik besloot hem niet te vervelen met de bloederige details van mijn operatie toen hij me vroeg hoe het allemaal verlopen was: “Goed, gewoon een nieuwe heup…” Hij knikte begrijpend. Hij wees met zijn pijp naar mijn rollator: “Lastig meenemen op de scooter.” Nu knikte ik. Het gesprek kwam wat moeizaam op gang. “Hoe lang nog?” wees ome Arie op het loophulpmiddel. “Paar weken…” bleef ik vaag. Er viel een stilte.
“Ik mis onze ‘haven-gesprekken’ wel, meneer Ype.”, zuchtte ome Arie. Ik knikte. Ik miste ze ook. “Ik ben zelfs een keer naar een koffie-inloop voor bejaarden geweest. Stond iets over in ‘Het Kompas'” Ik keek verbaasd opzij, dat leek me helemaal niks voor hem. “Nou, dat was helemaal niks voor mij!” bevestigde hij mijn vermoeden. “Een aantal aan elkaar geschoven kantoortafels, van die rechthoekige grijze met de poten op de hoeken, opgeleukt met papieren lopertjes en plastic plantjes in een grote ruimte, verlicht door tl-bakken.” Ik kreeg er een beeld bij. “De koffie was prima en de vrijwilligers deden geweldig hun best, hoor!” Ik glimlachte en begreep: “Maar je mocht er geen pijpje roken!” Hij knikte. Even viel er weer een stilte. Ome Arie dronk zijn koffie en genoot van zijn pijp. Hij leunde achterover: “Ik ben niet lang gebleven.” Ik blies een wolkje uit en wachtte af. “Er werd die ochtend gesjoeld” Hij had duidelijk niks met sjoelen. “Twee sjoelbakken omringd door veel te fanatieke oudjes.” Een rookwolk verliet zijn mond. “Het ging er heftig aan toe, de schijven vlogen je om de oren!” Ik schoot in de lach: “was het zo erg!?” De oude veeboer knikte: “En toen ik zo’n gevallen sjoelschijf had opgeraapt en per ongeluk bij de verkeerde sjoelbak had teruggelegd, kreeg dat stelletje toch een ruzie! Iets met de puntentelling. Toen ben ik maar stiekem weggeslopen.” Ik kon er wel om lachen. Misschien kon ik Elly vragen me een tijdje met mijn rollator bij de haven af te zetten. Voor ome Arie.

Mountainbike

Toen ik mijn scootertje op de vertrouwde plek achter ons bankje bij onze haven in ons dorp neerzette, zat ome Arie net met een grote rode boeren-zakdoek het zweet van zijn voorhoofd te wissen. Het was bloedheet. Te warm om op stap te gaan naar andere haventjes in onze Hoeksche Waard. Bovendien waren we in onze thuishaven verzekerd van mogelijke ijsjes van de GEBO en mogelijke biertjes bij ‘Barona’, eh, ‘De heeren van Beijerland’. Een rustgevende gedachte. Tevreden stopten we onze pijpjes. Het haventje was leger dan gewoonlijk; het was vakantietijd en mooi weer, dus veel watersporters hadden de trossen losgegooid teneinde de verkoeling van het Spui en wellicht verdere wateren op te zoeken. Zo zaten we met de hete zon, die van achteren brandend onze schaduwen vooruit wierp, ons niet druk te maken tot er een derde schaduw bij kwam. Ome Arie en ik keken gelijktijdig om, nieuwsgierig naar de herkomst van deze gedeeltelijke zonsverduistering. Het was een pezige, zelfs magere lange figuur, gezeten op een zo te zien, gloednieuwe mountainbike. Hij had een fietshelm op en droeg een snelle wielrenbril. Gezien de grijze baard was hij niet de jongste meer.
“Zo, neef Diederik, da’s alweer een tijd geleden!”, herkende ome Arie de sportieveling. En tegen mij: “Dat is Diederik, een verre neef”, hij stak zijn pijp aan, en vervolgde: “Helemaal uit Dedemsvaart!” Ik nam een trekje aan mijn pijp: “Diederik uit Dedemsvaart! Dat allitereert mooi.” antwoordde ik met een glimlach, en tegen de persoon in kwestie: “Ben je dat hele eind komen fietsen?” De mountainbiker schudde het hoofd: “We zijn met de camper, die staat hier vlakbij. De oude tol heet het daar, geloof ik.” Hij maakte geen aanstalten van zijn fiets te stappen. “Je ziet er goed uit, kerel”, prees ome Arie en wees op ’s mans fiets: “Nieuw?”. Neef Diederik knikte trots: “Wanneer je wat ouder wordt, moet je investeren in je gezondheid!” Hij stapte af en gaf een uitgebreide rondleiding over zijn fiets. We knikten begrijpend, maar begrepen er niks van. “Eerste klas materiaal, ome Arie. Kost ook een lieve duit. Wil je weten hoeveel?” Ome Arie drong niet aan. “6500 eurootjes!” Trots stapte de trotse mountainbiker weer op. “Zozo”, zei ome Arie. “Nou, nou”, viel ik hem bij. Ome Arie kreeg een beetje vals glimlachje om zijn mond: “Alleen; mountainbike? Hebben jullie zoveel bergen in Dedemsvaart?” Diederik keek nu verbaasd. Ik kon het niet laten: “Eigenlijk is het net zoiets als een waterfiets in de Sahara!” Ons bankje stond te schudden van het lachen. Neef Diederik draaide zijn trotse bezit om, bromde: “Lach maar! Ik doe tenminste nog iets aan mijn conditie in plaats van vadsig op een bankje te hangen!” en fietste weg. “Toch heeft hij wel een punt”, zei mijn bankgenoot, toen we waren uitgelachen; “We moeten meer bewegen. Misschien straks een stukje wandelen, meneer Ype?” Ik keek verbaasd opzij. Ome Arie blies een grote rookwolk uit: “Naar de GEBO voor een lekker ijsje!”

Oerrr

Vakantietijd: een horde kinderen had zich verzameld bij het haventje van Nieuwendijk, opstappunt van het pontje naar Tiengemeten. Ouders droegen enorme tassen waarin, behalve de nodige versnaperingen, waarschijnlijk ook droge kleren voor hun kroost, want op Tiengemeten was een modderpoel omgeschoold tot kinderspeelplaats. Uiterst leerzaam.

Mijn scootertje was gelukkig weer gemaakt. We waren er samen, maar nu op onze tweewielers op ons dooie akkertje naar toe gereden. Onderweg hadden we genoten van de geur van de zomer, een paar druppels van een beregeningskanon en zelfs van de stofwolken welke werden veroorzaakt door enorme oogst-machines waar met grote letters ‘New Holland’ op stond. Alweer augustus.  Het pontje voer rustig het haventje binnen. Aan boord zaten vermoeide ouders met hun uitgelaten kinderen, sommigen nog met de moddersporen op hun blije gezichtjes. De eerste lichting ‘Oerrrr’-jeugd, zo heet die speelpoel, terug van het eiland. Het terrasje bij de kaartjesverkoop stroomde leeg richting veer, waardoor wij een ruime keuze aan zitplaatsen kregen met uitzicht over de ontscheping van het pontje. Als laatsten een ouderpaar met twee koters. De man zat onder de bagger en zoonlief liep nogal ongelukkig. Moeders’ gezicht stond op onweer. Vlakbij ons tafeltje stopte het gezinnetje. “Ik haal de auto wel, blijven jullie hier maar even wachten”, bitste ma-lief. Ze beende richting parkeerplaats. De man keek ons verontschuldigend aan: “Ze is een beetje nijdig.” Dat was ons ook al opgevallen. Hij wees op het zoontje: “Hij was in de modderpoel zijn laarsje kwijtgeraakt.” Hij zuchtte: “Dus ik doe mijn schoenen en mijn sokken uit, stroopte mijn broekspijpen op en ben gaan zoeken, maar dat viel niet mee. Ik zat tot mijn oksel in die bagger te wroeten…” Dat verklaarde zijn besmeurde kleding. “En toen ik eindelijk het laarsje gevonden had, moesten we rennen om de pont te halen. Er was geen tijd meer om de modder van ons af te spoelen bij de daarvoor aanwezige kraan.” Ome Arie knikte: “En uw zoontje kan bovendien ook niet zo hard lopen, zag ik?” De man zuchtte: “Normaal wel, maar op de pont zagen we pas, dat ik in plaats van het vermiste rechter laarsje een tweede linkerlaarsje uit die rotmodder had gevist…” Wij schoten in de lach. “Ja,lach maar, dat deden ze op de pont ook! Ik sloeg een modderfiguur…”

Sluis

Langzaam gleed een snel ogend polyester motorjacht ons haventje binnen op zoek naar een plek om aan te leggen. Ome Arie stopte zijn pijp en ik stopte mijn pijp. Bovenop het ‘flying deck’ stond een sportschooltypje, gehuld in smetteloos witte korte broek, marineblauw gestreept shirt, een snelle zonnebril en een spierwitte kapiteinspet (compleet met een anker embleem) op zijn kop speurend rond te kijken. Voorop de punt stond een blonde juffrouw wat onwennig met een touw in haar handen af te wachten. De playboy vond al gauw de passantensteiger en meerde het gevaarte redelijk probleemloos aan, hetgeen niet zo’n kunst is met behulp van een boegschroef. Wij hadden inmiddels onze pijpen opgestoken. Het was zonnig en erg warm. Derhalve hadden we voor een dagje ’thuishaven’ gekozen. Waar schaduw en koel bier dichtbij is. De kapitein van de zojuist gearriveerde tupperware-bak kwam onze kant op. Hij had het op ome Arie voorzien: “Goedemiddag, brave borst, zo te zien, bent u hier enigszins bekend!” Ome Arie keek mij verbaasd aan, alsof hij zich afvroeg, hoe die figuur dat kon weten. “Gezien uw outfit, bedoel ik!” Er werd nog steeds niet begrijpend gekeken. Onze kapitein liet zich echter niet van de wijs brengen: “U kunt me vast wel vertellen, waar mijn vrouw en ik hier ergens een vorkje kunnen prikken?” Ome Arie snapte er weinig van: “Hooien gaat hier tegenwoordig machinaal, hoor…” De vlerk lachte ietwat uit het veld geslagen. Ik besloot te helpen: “Hij bedoelt of er hier ergens een restaurant is!” De witte pet knikte: “Gewoon iets eenvoudigs, hoor, want ik verwacht in dit gat natuurlijk geen sterrenrestaurant.” “Ooo,” begreep ome Arie nu, en hij wees: “Daar aan de kade heb je ‘werelds’, aan deze kant zit ‘smook’ en ‘het kookpunt’, daar op de dijk ‘de beren’ en ‘De Heeren van Beijerland’, en ook vlakbij, in een klein zijstraatje vindt U ‘Leff’ en ‘de Zevende Hemel'” Ik voegde er nog aan toe: “En dan vergeet je nog ‘Het oude postkantoor’, en op het vierwiekenplein ‘yakumi’ en ‘Poseidon’, en dan vergeet ik er vast nog een paar. En dat allemaal binnen loopafstand van de haven!” Triomfantelijk keken we de schipper aan na het opsommen van deze imposante lijst. De man glimlachte: “Één is voldoende, hoor, morgen vertrekken we weer!” “Dat valt nog te bezien”, zei ome Arie, zonder een spier te vertrekken. “Dat valt nog te bezien? Hoe bedoelt u, beste man?” Ome Arie trok aan zijn pijp: “Of de sluisdeuren open blijven.” Hij wachtte even en blies een wolkje uit voor het juiste effect. Het werkte: “Sluisdeuren, welke sluisdeuren?” stamelde onze kapitein. Ome Arie wees met zijn pijp naar het eind van de haven, waarachter het Spui voorbij stroomde : ” Die daar!” Weer nam hij even pauze, “Wanneer het waterpeil in het Spui te laag wordt, gaan de deuren automatisch dicht, om voldoende water in de haven te houden. Dus u hoeft zich geen zorgen te maken, dat u morgenochtend met uw kiel in de modder wakker wordt!” Ik keek hem aan en had moeite mijn lachen in te houden. De kapitein keek verschrikt: “Maar hoe lang kan zoiets dan duren?” Mijn vriend trok zijn schouders op: “Dat hangt natuurlijk van het weer af. En voorlopig ziet het er niet naar uit, dat het gaat regenen, dus wanneer hij nu dicht gaat kan dat even duren…” Hij nam een trekje en blies een wolkje rook uit. “Maar gelukkig zijn er genoeg etablissementen in ons dorp om dagenlang vorkjes te prikken!” Er brak nu enige paniek uit. De kapitein rende zowat terug naar zijn tupperware-bak, gelastte zijn lichtmatroos de trossen los te gooien en verliet met gezwinde spoed ons mooie haventje. “Gelukkig had hij niet door, dat de sluisdeuren met de punt naar buiten dicht gaan, daar ze zo door de druk van het hogere waterpeil in het Spui vanzelf dichtgedrukt worden!” grijnsde ome Arie. “Om het water buiten en niet binnen te houden. Dus voor jouw verhaal de verkeerde kant op…” lachte ik. We bliezen tegelijk een wolkje uit. “Toen die blaaskaak me ‘brave borst’ noemde had ik al direct een hekel aan hem.”, bromde de oude veeboer met een vals lachje. Het jacht ging op het Spui naar bakboord en verdween, tegen de stroom in, langzaam uit het zicht.

Numansdorp

Mijn scootertje was nog steeds kapot.  Vanwege de hitte, maar ook vanwege de conditie van ome Arie had ik deze met mijn ‘gouden koets’ van huis gehaald voor een pijpje in het haventje van Numansdorp. Op internet had ik gezien, dat ‘Het Schippershuis’, een vermaard etablissement (ooit zelfs bezocht door koningin Beatrix), op die dag niet open was. Derhalve had ik een thermoskan met koffie en een koeltas met wat fris meegenomen. De oude veeboer genoot zichtbaar van ons ritje door de Hoeksche Waard. Toen ik over een rotonde met een zogenaamde ‘verhoogde rijbaanscheiding’ reed keek hij me verbaasd aan: “Riek rijdt altijd holderdebolder dwars over die dorpels heen en vraagt zich dan af, welke gek heeft bedacht om midden in een rotonde van die achterlijke verkeersdrempels neer te leggen!” Ik schoot in de lach, vooral omdat hij het bloedserieus zei. En besloot maar niet te proberen het uit te leggen. Wellicht zat hij me in de maling te nemen…  

Hij had inmiddels zijn raampje helemaal open gedaan. Hij wees naar de akkers (“kijk, aardappelen, je kunt zien, dat het lang droog geweest is”), naar de lucht (“een buizerd!”), en snoof de lucht van gier, toen we voorbij een stront-opslag reden. “Een ‘poel des verderfs’ volgens Den Haag”, bromde hij. Ik verbaasde me een beetje, omdat we nooit over geloof of politiek spraken. Alsof dat een ongeschreven wet was. Maar ik kon me de betrokkenheid van onze oude veeboer wel voorstellen. Hij zuchtte: “Ach, kabinet Rutte 12 zal uiteindelijk wel zijn excuses aanbieden…” Ik glimlachte over zijn aanname, dat er een Rutte 12 zou komen. “Daar zal je zoon niet veel aan hebben!”, zei ik zachtjes, maar hoorbaar. “Gek genoeg maak ik me weinig zorgen om die knul. Hij zit vol ideeën. Iets anders beginnen, zoals een caravanstal of een feesthal!” “Een veestal? Maar dat is het nu toch al?” Hij herhaalde, nu in phrases: “Een feest-hal. Voor schuurfeesten. En festivals, want hij heeft weiland genoeg. Hij kan ook proberen de camping uit te breiden…” Ik knikte, want hij had eens verteld, dat hij zelf ooit naast zijn veehouderij ook een ‘boerencamping’ was begonnen. (Zie het boek: ‘De erfenis van ome Arie’) 

Het was druk in de haven van Numansdorp. Langs de kade lagen behalve het keurig onderhoude wachtschip van de waterpadvinders (de ‘Volharding’) en aan de overkant het klassiek ogende partyship ‘Hoop op zegen’ ook nog een aantal ‘plamuurkuipen’ (stalen motorjachten) en ’tupperwarebakken’ (idem, maar dan van polyester) in een hevige strijd gewikkeld om de titel van meest smakeloze boot van het pas gerenoveerde haventje. Maar smaken verschillen. We vonden een bankje, stopten onze pijpjes en genoten van de meegebrachte koffie. “Het is hier wel veranderd. Daar was vroeger de weegbrug!” wees ome Arie. Hij was hier duidelijk al een paar jaar niet meer geweest. Van bovenop de dijk, tegenover het terras van het Schippershuis, keek een groepje oude mannen, ouwehoerend op een bankje, op ons neer.  Ik verzuchtte: “Ons haventje is toch mooier…” Ome Arie knikte slechts.